zondag 1 maart 2020

Vroeger

Vroeger keek je op als de molen stil stond, tegenwoordig kijk je op als hij draait. En ook vroeger had je een ‘jeugd van tegenwoordig’. Sommige dingen veranderen, sommige dingen blijven altijd hetzelfde. Was alles nu beter in die ‘goeie ouwe tijd’? Uiteraard niet maar hebben we niet af en toe het kind met het badwater weg gekieperd?

Het eerste dat mij opvalt als ik naar vroegere tijden kijk is de omgang van de mensen met elkaar. Men nam de tijd voor een praatje, vooral ook omdat men elkaar vaak langere tijd niet gezien had. Dus had men elkaar wel iets te vertellen. De huidige tijd met al zijn moderne communicatiemiddelen heeft daar een eind aan gemaakt. Je kunt als je dat wilt een live update krijgen van iemands leven.

De tijd scheen nooit zo belangrijk en zoals de tekst in het liedje: ‘het dorp’ van Wim Sonneveld: “je dacht dat het altijd zo blijven zou”. Je liep langs de zandpaden te mijmeren in de zon tussen korenvelden door. Tegenwoordig staan er wouden van maïs. Ook heel leuk soms maar eenmaal op hoogte bederft het uitzicht. En raas je erlangs over geasfalteerde wegen. De reis is niet meer belangrijk, enkel het doel. Reizen wordt vaak als tijdverspilling gezien en dus trapt men het gaspedaal wat dieper in. Het maakt het reizen er niet veiliger op.

Ook ik heb vroeger op een dorpsschool gezeten, bij de boerenkinderen in de klas. Bij het raam, kijkend naar de boerenkarren die ratelden over de keien, de vrijheid die er buiten was. Die hang naar vrijheid hang er toen al in. Je wilde mee met die boerenkarren, het land op, de geur van hooi en stro opsnuiven. Vrij zijn onder de zon. En als je dan eindelijk werd losgelaten fietste je langs de boomgaarden, de knollenvelden en tussen het koren door. Je pikte hier en daar een appeltje mee, vrat jezelf maagpijn aan de knollen en ging bij de bakker langs voor de misbaksels. Tegen de tijd als je thuis kwam was het etenstijd en jij had geen honger. “Dat kind eet praktisch niks en toch groeit het als kool” zei mijn moeder vaak tegen de buurvrouw.

In die tijd had je ook nog strenge winters waarbij tot je knieën in de sneeuw waadde. Op de schaatsen naar school en dan mocht je overblijven als je van ver kwam. Een heerlijke tijd! Het mooiste waren de verjaardagen want dan kwam steevast Opa op bezoek. Die schoof altijd aan bij de tafel waar de jeugd zat. Opa was gek op een borrel en wij zorgden er wel voor dat er altijd een extra fles onder de tafel stond. Die fles ging mee met elke verjaardag. De ouderen hebben nooit iets gemerkt. Opa vertelde altijd over vroeger, over zijn leven. Het gaf mij inzichten in het leven van pakweg 1880 tot dat moment, 1960.

In die tijd kon je nog samenspannen, zoals met die jeneverfles. De saamhorigheid was veel groter mede dankzij een groter aantal onzekerheden. Plus de maatschappelijke druk was groter. Ik wam uit een arbeidersgezin, mijn vader bracht goed geld binnen en het ging ons niet slecht. Maar toen ik met het onzalige plan kwam de boerderij van mijn Opa over te nemen, was het huis te klein. Studeren moest ik en wel zo hoog mogelijk. Jaren in het gevang van het schoolsysteem trok me niet en rebel als ik was, trok ik op mijn 14e de wijde wereld in.

Achteraf bezien kan ik de angsten van mijn moeder goed begrijpen. Zij was immers de dochter uit het boerengezin van 12 kinderen en had er geen beste herinneringen aan. De armoede, ‘s morgens om vier uur opstaan om mee te gaan turf te steken, het zeulen met de petroleum, de bijverdienste van de oude heks. Als kind logeerde ik veel op de boerderij en kon me er wel op inleven. Het steenkoude water ‘s morgens dat van grote diepte werd opgepompt, de kleine claustrofobische slaapkamertjes in het deel waar de koeien stonden en ‘s avonds het avondeten dat opgediend werd uit één grote pan en je kreeg enkel een lepel. Iedereen at uit dezelfde pan en je moest flink dooreten wilde je genoeg krijgen.

Het was een hard bestaan, dat boerenbedrijf maar ik had het graag gedaan. In de stad echter ging het vaak ook niet veel beter. Mijn hele familie draaide lange uren in smerige en donkere fabrieken tegen lage lonen. Slechts een paar wisten er aan te ontsnappen en leerden een vak. Dat kwam goed van pas als iemand een huis ging (ver)bouwen. Dan kwam iedereen samen om te helpen en zo had je enkel materiaalkosten. Als je daar het geld niet voor had, leende je het bij mijn vader. Die verdiende het meest, kon goed sparen en was de bankier van de familie. En zo kwam een hele generatie vooruit. Tegenwoordig is iedereen ziek, ongesteld of druk, druk, druk als je ook maar vraagt even een kast te verzetten.

We hebben wat afgezien bij onze petroleumlampen, in de schoolbanken met onze jassen aan en de barre tochten door bergen sneeuw. Maar de lol van met 6 kinderen in een 2 persoons-hemelbed, het spelen in de hooibergen en de eindeloze strooptochten op het platteland maakten dat ruimschoots goed. Je hoefde slechts rekening te houden met de plaatselijk bromsnor en voor de rest kon je praktisch doen en laten wat je wilde. Wij groeiden op voor galg en rad zoals men in die tijd zei. Hoef je in deze tijd waar we meer camera’s dan mensen hebben niet meer mee aan te komen.

De vrijheid in die tijd was vele malen ruimer dan tegenwoordig. De ‘jeugd van tegenwoordig’ had veel meer mogelijkheden zijn/haar grenzen te verkennen. We speelden buiten i.p.v. uren achter een vierkant scherm door te brengen. We ontwikkelden onszelf en konden ons op ons 21e prima redden. Leven in dat tijdframe was harder, de ongeschreven wetten legio, de sociale controle drukkend tot verstikkend soms maar toch was er op een vreemde manier altijd meer vrijheid en was men vergevingsgezinder. Nederland was toen nog tolerant. Een vreemdeling was een vriend die je nog niet kende.

En toen kwam de tsunami van buitenlandse werknemers. Om de werkplekken in te vullen die waren  ontstaan door de bloeiende economie. Toen hadden we nog positieve discriminatie als het ging om promotie dus iedereen promoveerde omhoog en onder aan de ladder ontstonden de open werkplekken. Die werden ingevuld door vreemde snoeshanen die maar niet de taal wilden leren en hun eigen gebruiken in stand hielden. Ongeschreven wetten werden geschreven wetten want zij kwamen uit praktisch wetteloze staten. De mensen die hier kwamen waren niet de meest succesvolle in eigen land, het waren niet al te snugger. Het waren de armen, de straatrovertjes en kruimeldieven.

Ik ben van mening dat met de komst van de buitenlanders, de multiculti en de polderkolder waarbij elk argument kapot wed gediscussieerd, de verharding zoals we die tegenwoordig beleven, zijn oorsprong heeft. Op het moment dat je ongeschreven wetten in geschreven wetten verandert, verlies je de culturele waarden van je eigen volk. Veel oude waarden en normen zijn daarmee verloren gegaan en al dan niet vervangen door nieuwe wetten. En daarmee is vaak het kind met het badwater weggegooid. Maar het is te makkelijk alleen daar de oorzaken te zoeken van de manier waarop we nu leven. Vroeger was voornamelijk een tijd waar het individu zich beter kon ontwikkelen ondanks al die ongeschreven wetten.

De huidige tijd kenmerkt zich voornamelijk door het kuddegedrag. Het netwerken en het ‘samen doen’. Het collectief boven het individu. En dat levert mijns inziens een hele enge samenleving op en ben je soms blij dat je niet het eeuwige leven hebt en dat allemaal hoeft mee te maken. Ik leef nog in betrekkelijk vrijheid en heb mij niet geconformeerd aan welke groep dan ook m.u.v. het lompenproletariaat. Vroeger is voor mij geen nostalgische dwangneurose, enkel een goede herinnering.

Geen opmerkingen: